Eucharistieviering van de 2e zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: 1 Koningen 19,9-18, 2 Petrus 1, 16-21 en Marcus 9,2-10
In deze vieringen staat de stem van God centraal. In de eerste lezing klinkt een stem die meerdere keren spreekt tegen de profeet Elia nadat hij een grot is binnen gegaan om daar te schuilen voor wie de overige profeten hebben gedood. In de tweede lezing schrijft Petrus dat het profetisch woord des te vaster is komen te staan door de stem die wij van de hemel hebben horen klinken toen die zei: Dit is mijn geliefde Zoon, in wie Ik mijn welbehagen heb. We lezen van deze gebeurtenis in het evangelie, als Petrus samen met Jakobus en Johannes door Jezus worden meegenomen, een hoge berg op. Dan horen we hoe ze getuigen zijn van de stem die uit de hemel klinkt. Ook wij in de kerk horen die stem klinken als hij tot ons spreekt. Ze spreken over Jezus: Dit is mijn geliefde Zoon, hoort naar hem! Nu wij in de kerkzaal deze stem van de hemelse heerlijkheid met onze eigen oren hebben vernomen geldt de vraag: is het profetische woord waarvoor Elia ijverde en waar Petrus over schrijft, het Woord van de Heer, ook voor ons des te vaster geworden? En slaan wij er meer acht op dan voorheen? Het is wel de bedoeling. Want daarvoor is het Vasten, om meer acht te slaan op het Woord dat God tot ons spreekt, zoals hij deed tot de profeet Elia en de heilige apostelen Petrus, Jakobus en Johannes.