Aan de basis van het boekje met gedachten bij Advent & Kerst voor thuis of onderweg ligt een lied waarvan de beginletters van de zeven verzen de woorden vormen ‘ero cras’, wat betekent ‘morgen zal Ik er zijn’. Als je ze alle zeven leest, of liever zingt, zie je dat ze beginnen bij het kwaad dat op aarde zich voortplant en eindigen met het gebed dat Emmanuël de belofte mag zijn die God heeft gedaan. Wat die belofte is? Dat zit door heel het lied verweven: dat God belooft er te zijn morgen niet minder dan gisteren, ondanks de schijn van het tegendeel, ondanks dat het kwaad zich voortplant en de waanzin het hoogste woord heeft.
Het zingen van de zeven verzen lijkt op het aansteken van een menora, een zevenarmige lamp. Bij elk vers wordt het lichter. De eerste is het moelijkst. Want daar is de duisternis nog alom aanwezig. De macht van het kwaad lijkt alles en iedereen in zijn greep te houden. Dit jaar viel het joodse feest Chanoeka in de tijd die in het christendom Advent heet. Zowel in Gouda als in Schoonhoven zijn tijdens adventsbijeenkomsten bij het aansteken van kaarsen gedacht aan de meest duistere momenten in de geschiedenis van het mens-zijn op aarde. Op die momenten lijkt van de belofte van God ‘Ik zal er zijn’ weinig terecht te komen. We lazen het verhaal van de Tempel dat in het jaar 165 voor Christus terugveroverd was op de koning van Syrië. In die tempel vreesde men dat de zevenarmige lamp niet kon schijnen aangezien er niet genoeg olie was om de lampen mee aan te steken. Op wonderbaarlijke wijze is er echter een klein kruikje olie ongemerkt bewaard gebleven, ogenschijnlijk veel te weinig om de lampen mee aan te steken. Maar het blijkt voldoende te zijn om alle zeven kaarsen mee aan te steken en zelfs nog een achtste. De belofte houdt stand en doet zelf er aan het einde nog een schepje bovenop. Misschien moeten die zeven letters door ons wel zo worden begrepen: ik zal er zijn elk van de zeven dagen tot en met de morgen van de dag die geen duisternis meer kent. Want elk van de zeven dagen is als die van de schepping die wacht op zijn voltooiing, op zijn vernieuwing in volmaaktheid. Terwijl aan het begin van elke dag het licht terrein moet terug veroveren op de duisternis, zal aan het begin van de achtste dag alles zijn opgegaan in het grote licht dat eeuwig schijnt. Het feest van Chanoeka helpt ons bij de gedachte dat de komst van Christus misschien wel de dienaar is, het kleine lichtje waarmee de andere zeven worden aangestoken, en die ons alle zeven dagen voorthelpt op weg naar het aanbreken van de morgen, van de dageraad. Hij is het lichtspoor door de tijd dat ons stapsgewijs brengt bij het grote licht dat schijnt als de nieuwe dageraad. Wie, al is het nog zo weinig, iets van olie heeft bewaard – en weet op welke plaats! – heeft genoeg om de lampen brandende te houden heel zijn leven lang,
Onze gedachten mogen in de Advent zijn gericht op de komst van de koning die geboren wordt in een kind in Bethlehem. In deze Mensenzoon wordt de belofte van God heerljk vervuld door er te zijn. In hem woont God onder de mensen. Als zijn mensgeworden Woord verlost hij de mensheid van het kwaad op aarde. Als het Licht voor de mensen voert hij de verlosten uit de oude wereld vandaan naar een nieuwe bestaan. We horen in de verhalen die gelezen worden met Kerst hoe de ontdekking van het kleine lichtje, de dienaar, zijn verlossende werk al doet. De herders die in duisternis op het veld zijn, worden omhuld door licht. Ze gaan op reis, jubelend, naar hun bestemming. In de vorm van een ster reist het licht ook de koningen van deze wereld voor op weg naar de nieuwgeboren koning der joden. Boven de plaats waar het kind is geboren blijft het licht staan. Wat mogen we hieruit opmaken? Welnu, met de gedachten aan Chanoeka en aan het lied van het Adventsboekje: Dat deze mens het Licht is dat de schepping zal verlossen van het kwaad en door zijn dienst op aarde alle verlosten vooruit zal reizen naar hun goddelijke bestemming.
Zalig Kerst!
Pastoor Henk Schoon